RIET
RIET
Aan de rand van het Gooimeer, nabij Muiderberg, heeft de vorst zijn sporen nagelaten. IJzige vingers omklemmen het riet, kristallen hulzen die elke stengel verstenen in een vluchtig moment van stilstand. De wind is gaan liggen, het water schuurt loom tegen de keien. Wat normaal buigt en meebeweegt met de elementen, staat nu stijf en scherp—als glas. De natuur lijkt de adem in te houden. In het spel tussen licht en kou wordt het kwetsbare tijdelijk onaantastbaar. Geen storm die dit breekt, alleen de tijd zelf. Het riet zwijgt. Maar in dat zwijgen schuilt een stille pracht, gevangen in een dunne huid van ijs.